Mol


abstract

ik wil schrijven als een schilder
lagen leggen in een landschap
het paletmes proper maken
als de woorden zijn vertolkt
 
ik wil in bedekte termen
grijs en zwart in paden tonen
tussen complementaire kleuren
toch het leven nuanceren
 
ik wil met geschrapte zinnen
mijn oude dorp daar in de verte
penselen met doorleefde verve
de verve van een dichter
 














herfstrondeel die winter polder de oude vaart dochter
Akelei arenleesster Een haiku Limericks normandië
lampedusa jeugdsentiment lente ze zou de dood
in kasten band bestemming vlucht van de muze verlichting
File feierabend poes De twijfelaar

Mondriaans Verkaveld (november 2015)
herfstrondeel
als een boom die al zijn loof verliest
zo zou een mens ook moeten zijn
geen zware kruin al lijkt dat triest
als een boom die al zijn loof verliest
 
hij werpt het af want hij verkiest
verlost boven belast te zijn
als een boom die al zijn loof verliest
zo zou een mens ook moeten zijn
 
 
die winter
met bevroren vingers
in natte wollen wanten
maakten wij de mooiste
sneeuwman ooit
 
hij hield voor ons
de winter vast
de onbezonnenheid
van onze jeugd
 
tot schielijk dooi
de pret bedierf
ons leerde dat
elk mooi seizoen
een einde kent
 
geen winter werd
daarna nog dezelfde
 
 
polder
uitgestrekte vlakke velden
landerijen mondriaans verkaveld
 
kleurloos
nu de veel te lange winter
tinten grijs beheerst
vruchtbare aarde
tot rust dwingt
 
saaie wegen
leiden door symmetrisch land
waar kronkelpaadjes uit den boze lijken
koude kikkers in rechte sloten wonen
 
als fantasie in het penseel opdroogt
sterft de landschapsschilder
 
met de einder als verlossing
 
 
de oude vaart
langs het bebunkerd jaagpad
sluimert in het aardedonker
een bijna rimpelloze vaart
de sassenier slaapt ambtenaarsuren
 
maar bij het breken van de nacht
schendt een zware dieselmotor
de stilte in het pand
 
een ongeduldige schipper eist
de eerste schutting op
met ijzeren paardenkracht ploegt
zijn schip zich naar ruimer vaarwater
 
trage trekschuiten op rustieke plaatjes
verweren stilletjes in vergeelde albums
een vroege visser steekt zijn vuist op
 
dochter
een rank
lijkt zij
kwetsbaar
teer
 
ze zweeft
zoekt
groeit
grijpt vast
 
kronkelt
haar twijgen
ongemoeid
 
en ik
met mijn
verhoute stam
zo vaak gesnoeid
benijd haar
 
gun het haar
vermoeid
voldaan
 
 
Akelei
Wringend en wurmend door de nauwe spleten,
tussen bemoste tegels en kasseien,
is zij op zoek naar vroege voorjaarszon.
De ochtenddauw zal in haar schoot zich vlijen.
 
Eenmaal ontsnapt uit diepe donkere gangen,
maakt zij komaf met grauwe duisternis,
schenkt mij heel gul een bloem, zo mooi en fris.
 
Zoemend en zinderend komen haar aanbidders,
van heinde en ver haar diep beminnen.
Ook volk van andere origine weert zij niet,
het onbekende prikkelt juist haar zinnen.
 
 
arenleesster
torsende halmen wuiven traag
goudgele vleugen in de akkers
het duurt niet lang meer eer het graan
ruw uit de aren wordt geslagen
 
dan zullen grote dorsers
grijpgraag over de velden razen
niets achterlatend om te rapen
slechts wat korrels voor de vogels
 
de arenleessters zijn verdwenen
die na de weelderige oogst
een brood bijeen trachtten te garen
zij passen niet meer in de tijdgeest
 
de armoede is gebleven
 
 
naar een schilderij van Jean–François Millet 1857 (Des glaneuses)
 
 
 
Een haiku
Stralend verfpalet
ingeboete kleurenpracht
ontbinding, humus.
 
 
Limericks
Er was eens een koning uit Laken
die zich liever niet meer liet bewaken.
Op een keer brak hij uit,
verwekte een spruit,
om daarna zijn plicht te verzaken.
 
Een diëtiste uit Steenokkerzeel
vond plotseling het lijnen te veel
Nam al haar klanten mee,
naar de Rue des Bouchers,
maar kreeg daar geen hap door haar keel.
 
Een boerke uit 't kempische Balen,
ging sla uit zijn moestuintje halen.
Geen slakje te zien,
mooi groen bovendien,
na het wassen der zware metalen.
 
 
normandië
door tijd gehavende witte rotsen
scheidslijn van akkerland en zee
ooit opgesplitst door moeder aarde
grens van het geliefde vaderland
creëren schaduw schimmenspel
alsof er nog steeds wordt gestreden
totdat bij vloed de silhouetten
tegen hun voet te pletter slaan
wegebben naar de overkant
 
er heerst vrede op het bunkerstrand
 
lampedusa
ze hebben de koers op hoop gelegd
hun lichaam tot ballast gemaakt
niets kan de vloedgolf nog keren
 
de zee met haar geveinsde kalmte
is onvoorspelbaar als gratie
van om het even welke god
 
daarginds in het beloofde land
zal geen strandjutter komen kijken
wie zou er ook willen zoeken
tussen uitgeleefde schelpen
 
en naamloze lijken
 
jeugdsentiment
opgenomen in het reliëf
van gelaagd sediment
verscholen achter helmgras en duinen
deed het avondrood ons blozen
 
verzilt verstrengelden wij prille begeerten
wasten onschuld af in zee
tot het getij onze dromen keerde
op andere stranden achterliet
 
met nieuwe duinen in het verschiet
 
 
 
lente
Als dagen lengen
stijgt mijn verlangen
 
mijn zucht naar
onbevangen lente
zwangere lucht
maakt mij
ontluikend groen
 
kwetsbaar als een bloemknop
hunkerend naar liefde
 
 
ze zou
geduldig hapje voor hapje
het gretige mondje vullen
het lachebekje
 
het roze lijfje in de bijna
poppenkleertjes wurmen
snelle tranen vegen
sussen kussen
 
maar in de kamer met het speelse behang
staat het bedje met kanten hemel
onbeslapen
 
zachte gebreide sokjes
liggen op het voeteneind
alsof ook zij op getrappel
van kleine voetjes wachten
 
 
de dood
jij zwierf rondom mij
dag en nacht
al merkte ik je niet altijd op
maar jij mij blijkbaar ook niet
maar nu ik jou in het vizier heb
en jij mij
druk jij een stempel op mijn leven
Jij waarschuwt mij je moet je spoeden
Ik ben je dankbaar voor het respijt
de korte tijd
mijn boodschap uit te spreken
aan hen die nog iets willen weten
opdat ik vertel wat ik ooit verzweeg
 
Ik fluister nog mijn laatste wens
een schreeuw om onvergankelijkheid
vergeet mij niet
ik was maar een mens
 
 
in kasten
Je werkt, je knikt, je zwoegt, je buigt,
drukt eelt op ziel en handen.
Je ooit gebalde vuist
heeft alle kracht verloren.
 
Je bent een hersendode robot,
geprogrammeerd tot lijdzaam volgen,
hebt lang geleden al
trofeeën opgeborgen,
 
 
in kasten vol vergetelheid.
 
band
ik had je opgesloten
in de schophoek
van mijn selectief geheugen
 
is het omdat ik ouder milder ben
dat ik je liet ontsnappen
uit mijn misschien wel hokjesgeest
 
nu ik je zie paraderen
met veren van ons beiden
lijken de seizoenen die we deelden
zich te verzoenen met onenigheden
 
dragen we weer dezelfde tooi
 
ons kroost zwemt achteloos verder
gewoon zoals het hoort te gaan
 
bestemming
ze zoekt in haar gedachtegoed
de weggeslagen brug
tussen weten en vergeten
 
balancerend op het slappe koord
slingert ze boven toen en nu
 
hoe lang zal het nog duren
tot ze veilig in haar toen vertoeft
 
het nu voor altijd achterlaat
 
vlucht van de muze
plots verdween ze in het niets
waarschijnlijk heb ik haar verveeld
met mijn vijftig–plus–subjectiviteit
 
misschien zocht ze meer ruimte
bij één of andere naïeveling
fluistert dáár nu prachtige metaforen
die zelfs de meest troosteloze omgeving
poëtisch kunnen schetsen
 
nu in dit godverlaten uur
tussen de kasten en de muur
daagt het witte blad mij uit
maar zinnen zijn uiteengevallen
in tevergeefs gezochte woorden
 
ik troost mijn pen met wartaal
samen schrijven we de nacht weg
 
verlichting
er is geen plooi in mijn huid
die nog kan worden gladgestreken
vanuit geen enkele invalshoek
ziet mijn spiegelbeeld er anders uit
 
een zachte lamp kan
wel veel verhullen
maar mijn zelfspot
geeft nog altijd
 
het beste resultaat
 
File
Lage verblindende ochtendzon.
Ruitenwissers trekken halve manen
op aangeslagen vensters.
De radio bijt lawaaierig de ochtendspits af.
 
Stinkende rokende auto's
gedreven door ongeduldige chauffeurs,
boterhamkruimels knoeiend op hun maatpak.
 
Achteruitkijkspiegels lijken ontworpen
voor lippenstift aanbrengende carrièrevrouwen.
 
Verneveld ritme van file,
stilaan vertrouwde geur van uitlaatgassen.
 
Een gewenningsproces.
Een manier van leven,
alleen in de auto en vanavond alleen weer terug.
 
feierabend
de sleutel in het slot
klank van koud metaal
bedoeld als serenade
 
muren heten welkom
zelfs mijn zetel
strekt zijn armen uit
 
 
poes
jouw zachte haar vraagt om mijn streling
je zoekt je heil bij mij nu even
voorzichtig toon ook ik
een blijk van liefde
niet talend niet te enthousiast
wind ik je spelend rond mijn vinger
tot jij genoeg hebt van het spel
je rug recht en mij weer negeert
 
het is wel duidelijk wie regeert
 
 
De twijfelaar
Hij wikt en weegt en overlegt
oneindig met zichzelf; is er een voordeel of een nadeel,
het zijn er beide veel. Maar plots ziet hij een mooie kans
om winst eruit te halen. Misschien moet hij niet langer aarzelen,
't is beter niet meer lang te dralen.
 
Maar dan ineens ziet hij een minpunt,
zou hij dan beter toch zijn zuurverdiende centen sparen?
Keurt daarom nog een keer de waren. Zijn twijfels nemen weer wat toe,
dus hij begint opnieuw te dubben, weet niet of hij er goed aan doet,
en inspecteert nogmaals het goed.
 
En dan ineens hakt hij de knoop door,
hij is er eindelijk uit! Heeft voor en tegen overlopen
besluit het dan toch maar te kopen. Hij is nu klaar de gok te wagen,
heeft werkelijk alles onderzocht.
Helaas voor hem, de veilingmeester
roept: "Eenmaal, andermaal, verkocht."
 
Naar boven

Alle teksten © 1999-2021 Jacqueline Booij
Alle rechten voorbehouden, niets van deze website mag overgenomen worden zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van Jacqueline Booij.
Website © 2021 S. Girard
Bundels niet te koop. Voor eigen gebruik gemaakt, zonder winstoogmerk!


Bundels © Yoob Prulductions